Categorieën
WoordHoek

Wappies, nee reltuig

Is wappie een goed woord voor relschoppers tegen de avondklok?

Even dacht ik dat wappie het woord van de week zou worden. Dit vanwege een aanvaring in de Tweede Kamer tussen Mark Rutte en Geert Wilders over de avondklok. Rutte tegen Wilders: “U heeft altijd ook hier, in het bestrijden van dit virus, nooit de kant gekozen van de wappies die zeggen ‘er is niks’.” Repliek van Wilders: “Kom mij niet aan met wappiegedrag. Als hier één wappie is, dan bent u het eerder dan ik. U moet kijken naar de feiten.”

Het deed mij denken aan een eerdere clash tussen deze politici, uit 2011, die van: doe eens normaal man, nee, doe zelf lekker normaal. In beide gevallen werden tamelijk volkse uitdrukkingen gebruikt, van een ander taalkundig register dan gebruikelijk in de Tweede Kamer. Opmerkelijk bij dit soort botsingen is de herhaling: het platte woord of de platte uitdrukking gaat als een pingpongbal heen en weer. Ik vermoed dat dit teruggaat op verbale vechtpartijtjes van lang geleden, aangeleerd op het schoolplein: “Ik gek? Nee man, je bent zelf gek!”

Wappie is een tamelijk jong woord. Je vindt het vanaf eind jaren negentig. De herkomst laat zich raden. Je kunt zeggen dat iemand van de wap is. Van de leg. Niet helemaal fris in de bovenkamer. Een wappie is dus een mafkees. Begin 2019 kwam wappie, bijvoeglijk gebruikt, even in het nieuws bij de afronding van het proces tegen Willem Holleeder. Die werd mede op basis van verklaringen van zijn zus veroordeeld. In zijn slotwoord zei Holleeder: “Astrid heeft gewoon een spin in d’r hoofd. Het is elke keer de grootste onzin. In dit soort situaties zeggen wij in de Jordaan: die heb een spin in z’n hoofd. Die is wappie.”

Dat Rutte en Wilders het tijdens het Kamerdebat over wappies hadden, had natuurlijk niets met Holleeder te maken maar alles met de dwaalgeesten die corona ontkennen of niet serieus nemen. Zij worden coronawappies, covidwappies of – nog vaker – viruswappies genoemd. En inmiddels dus ook kortweg wappies.

Sinds een paar dagen protesteren die wappies tegen de avondklok. Zij hebben daarbij gezelschap gekregen of zijn daarbij wellicht overschaduwd door relschoppers.

Taalkundig gezien heeft dat een interessant effect. Wappie klinkt vriendelijk. Om de ernstige gevolgen van COVID-19 te ontkennen moet je een dwaas zijn, maar de meeste mensen hebben geleerd om afwijkende meningen op z’n minst een beetje te respecteren. Voor de grootschalige vernielingen die we nu zien, bestaat geen begrip: iedereen is erdoor geschokt. En dus voldoet het goedmoedige wappie niet meer.

Het is interessant om te zien welke kwalificaties er worden bedacht en door wie. Mark Rutte zei: “Elk normaal mens kan hier alleen met afschuw kennis van nemen. Je vraagt je werkelijk af: wat bezielt deze mensen? Het is crimineel geweld en dat zullen we ook als zodanig behandelen.” De burgemeester van Eindhoven, John Jorritsma, ging een stuk verder: hij noemde de relschoppers het schuim der aarde (“En daar neem ik geen woord van terug!”). Hij was woedend: “Ze zijn het woord demonstrant niet waardig. Dit zijn relschoppers, dit zijn vernielers, oproerkraaiers, dit zijn… ja, ik noem het gewoon eencelligen.”

Elders hoorde en las ik onder meer: coronahooligans, schaamteloze dieven (burgemeester Ahmed Aboutaleb van Rotterdam), zwakbeschaafden en reltuig. Dat laatste woord figureerde in een kop in De Telegraaf: “Als reltuig uit is op geweld bij demonstratie, past streng en hard optreden.”

Voor het eerst in mijn leven ben ik het eens met deze krant. Bovendien vind ik reltuig een goed woord – kort, krachtig, veelzeggend. Nee, dit zijn geen dwalende wappies, dit is reltuig.



Wilt u automatisch op de hoogte worden gehouden van nieuwe afleveringen van WoordHoek? Schrijf u dan in voor Taalpost, de gratis e-mailnieuwsbrief van het Genootschap Onze Taal.

Ewoud Sanders is journalist en taalhistoricus. Hij schrijft elke week voor het Instituut voor de Nederlandse Taal.

Twitter: @ewoudsanders

Ga naar de inhoud