Sinds het jaar 2000 vieren we op 21 februari wereldwijd de Internationale Dag van de Moedertaal. Hoewel deze door de UNESCO in het leven geroepen dag eigenlijk aandacht vraagt voor de grote diversiteit aan talen op de wereld, draait deze themadag toch vooral om de moedertaal, in ons geval het Nederlands.
Die taal neemt een bijzondere plek in ons hart in. Vergeleken met sprekers die het Nederlands als tweede taal leerden, kennen we beduidend meer woorden en pikken we nuances haarfijn op. Ook herkennen we duidelijker de toon van een taaluiting. Die kan positief zijn – denk aan vleitaal – maar ook negatief, zoals bij hoonspraak.
Smadelijke bejegening
Als iemand beweerde dat hoonspraak een nieuwvorming was van het satirische duo Kees van Kooten en Wim de Bie – zij bedachten onder meer de regelneef, kneukfilm en zwijgstront – zou niemand daar vreemd van opkijken. Toch is dat niet het geval: hoonspraak kwam al meer dan 500 jaar geleden in het Nederlands voor. Het woord betekent volgens het Middelnederlandsch Woordenboek ‘smadelijke, beledigende, iemand in zijn eer en goede naam kwetsende woorden, lastertaal, smaadrede, scheldwoorden’. Niet zo vleiend dus.
Het eerste deel van deze samenstelling – hoon – betekent hier ‘smadelijke bejegening’. Dit is tegenwoordig de gangbare betekenis van dat woord. In de middeleeuwen kwam het in die zin nog niet zo veel voor. Wel kende het woord toentertijd een veel ruimer gebruik. Zo kon hoon ook ‘schande’, ‘bedrog’ en ‘schade’ betekenen.
Hoonwoord
Wie tegenwoordig smadelijke uitlatingen doet over iemand om deze persoon in een kwaad daglicht te stellen, maakt zich schuldig aan een strafbaar feit en kan een proces aan z’n broek krijgen. Ook vroeger werd het bezoedelen van iemands eer en goede naam niet getolereerd. In een 15e-eeuws decreet uit Kampen lezen we de volgende bepaling:
Dat niemant op heren, op vorsten, op stede, op scepenen, op raede […] of enigen borgeren […] spreken en sal enige hoonewoirde, die aen lijf, guet of aen sijn eere gaen mochten,
Het smadelijk bejegenen van het lichaam, het goed of de eer van – aanzienlijke – personen door hoonwoorden – een andere benaming voor hoonspraak – was dus verboden.
Geen woorden
Behalve smadelijke bejegeningen in woord zijn er ook smadelijke bejegeningen in daad. In 1702 daagt de schout van Renkum ene Hendrick Jochems wegens hoonspraak voor het gerecht omdat hij zich ernstig beledigd voelt omwille van … een dode muis. Niet strafbaar maar wel pijnlijk aan de oren zal het hoongekrijs zijn dat de Maleise huisjongen Ali in Carry van Bruggens ’n Badreisje in de tropen (1909) op bladzijde 233 ten deel valt. Anders dan hoongelach behoort dat dichterlijke woord inmiddels niet meer tot de levende taal.
Smadelijke bejegeningen zijn – helaas – nog steeds aan de orde van de dag. Misschien kan herinvoering van het mooie woord hoonspraak ter aanduiding van die lelijke taal de pijn enigszins verzachten.
- hoon in het Middelnederlandsch Woordenboek (MNW), in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT)
- hoongekrijs in het WNT
- hoongelach in het WNT
- hoonspraak in het MNW, in het WNT
- hoonwoord in het MNW
- vleitaal in het WNT