‘Hé, ben jij vegetarisch?’ vraagt een slager aan een klant die informeert of hij ook vleesvervangers verkoopt. Verontwaardigd repliceert de klant: ‘Aha, nee, ik ben vegetaríër, ik éét vegetarisch. Niemand ís vegetarisch. Die fout wordt heel vaak gemaakt door mensen.’ De bijna tien jaar oude sketch uit het BNNVARA-programma Sluipschutters waar deze scene in voorkomt, blijft hilarisch maar is nu in 2024 toch wat achterhaald. Vegetarisch heeft ondertussen wel degelijk de betekenis ‘(als) een vegetariër, levend overeenkomstig het vegetarisme’ gekregen. Om de taalkundige scherpslijpers die desondanks voet bij stuk houden toch tegemoet te komen, is Wereld Vegetarismedag op 1 oktober misschien wel een uitgelezen mogelijkheid om een woord te herintroduceren dat beduidend minder verwarring zal veroorzaken: vegetariaan.
Opwekkend
Het zelfstandig naamwoord vegetariaan heeft het Nederlands ontleend aan het Engels, waar het als vegetarian in 1839 voor het eerst werd opgetekend. Aan de oorsprong ervan ligt het woord vegetable ‘groente’, dat op zijn beurt weer teruggaat op het Latijn vegetabilis ‘opwekkend’. Corstiaan de Jong had klaarblijkelijk niet zo veel op met mensen die zich uitsluitend voeden met plantaardige spijzen. In zijn Handwoordenboek der natuurkundige wetenschappen (1869) schrijft hij: ‘vegetarianen, eene sekte in Engeland, die […] het gebruik van dierlijk voedsel geheel en al verwerpt, en den mensch uitsluitend tot voedsel uit het plantenrijk wil beperken’. Toch heeft een plantaardig dieet aan het eind van de negentiende eeuw ook in andere landen steeds meer vaste grond onder de voeten gekregen. Er worden verenigingen opgericht, congressen gehouden en brochures uitgegeven.
Vegetarianen aller landen
De leer om uitsluitend voeding met plantaardige stoffen te nuttigen heet vegetarianisme. Net als vegetariaan heeft het Nederlands dat woord ontleend aan het Engels, waar in 1853 de term vegetarianism werd gemunt. Wel van eigen bodem is – voor zover bekend – het woord vegetariaat als begrip voor de gezamenlijke vegetariërs. Dit niet heel gebruikelijke woord zou analoog aan vegetariaan kunnen zijn gevormd, maar het is ook mogelijk dat het is geïnspireerd op woordparen als patriciër – patriciaat en proletariër – proletariaat.
Lachen om vegetarianen
In de negentiende eeuw stond lang niet iedereen open voor een plantaardig dieet. Vlees was voor velen de norm. Uit berichtgeving over bijeenkomsten van vegetarianen, blijkt het gros van de journalisten zich in mild-kritische bewoordingen uit te laten over het volledig afwijzen van vlees. En in onschuldige mopjes staken sommigen de draak met deze planteneters, zoals in de Nieuwe Haarlemsche courant van 19 oktober 1884:
Duitse invloed
Wanneer de lemma’s vegetariaan en vegetarianisme in 1954 een plaats krijgen in het Woordenboek der Nederlandsche Taal, worden ze beide geheel verouderd genoemd. Ze waren na verloop van tijd onder invloed van de Duitse woorden vegetarier en vegetarismus – die overigens teruggaan op het Engels – volledig verdrongen door de woorden vegetariër en vegetarisme. In dat licht is het logisch dat in 1894 in ’s-Gravenhage de Nederlandsche Vegetariërsbond werd opgericht. Hadden ze er toen voor gekozen om zich de Nederlandsche Vegetarianenbond te noemen, dan hadden we wel nooit het leuke stukje televisie uit de inleiding gehad.
- vegetariaan in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT)
- vegetariaat in het WNT
- vegetarianisme in het WNT
- vegetariër in het WNT
- vegetariër op Etymologiebank
- vegetarisme in het WNT