Vanwege een serververhuizing in het datacenter van de Universiteit Leiden is ivdnt.org op 27 november 2024 tijdelijk niet bereikbaar.
Onze excuses voor het ongemak!

Categorieën
Uit de streek

dibbe

Dibbe, sibbedutte en zurkeltrutte. Wat betekenen deze dialectwoorden en waar komen ze voor?

Het Instituut voor de Nederlandse Taal publiceerde onlangs een gelegenheidswoordenboekje over de taal van de Vlaamse schrijver Stijn Streuvels (1871-1969) . In een radio-interview in het programma Nieuwe Feiten kwamen enkele Streuvels-woorden aan bod, zoals dibberij. Het woord dibberij is niet te vinden in de Database van de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten omdat het concept ‘overdreven godsvrucht’ niet is opgevraagd in de woordenboeken die er deel van uitmaken. Het staat ook niet in de diverse dialectwoordenboeken die opgenomen zijn in de Woordenbank. Dibbe staat echter wel in de database. Het betekent ‘kwezel, overdreven godsdienstige vrouw’. Maar waar komt het voor?

Afbeelding: Wikimedia Commons

Kwezel

Dat Streuvels het woord dibbe kende en gebruikte is vrij logisch. Op de kaart kwezel van de Database van de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten (DSDD) is immers duidelijk te zien dat het woord bekend is in heel West-Vlaanderen. Het is volgens Frans Debrabandere afgeleid van het werkwoord dibben dat ‘aarzelen, twijfelen’ betekent. Dibben is een Kust-West-Germaanse ontronde vorm van dubben. Dubben betekent in de Standaardtaal ‘ingespannen denken, tobben’. Dat is al een eerste stap in de betekenisevolutie die het werkwoord heeft doorgemaakt: aarzelen, twijfelen > ingespannen nadenken > nadenken over zichzelf, piekeren over je godsdienstige levenswijze > kwezelachtig gedrag vertonen, overdreven godsdienstig zijn. Nog later kon het ook gewoon ‘schijnheilig gedrag vertonen’ betekenen. Iemand die dus dergelijk gedrag vertoont – iemand met een heel angstvallig geweten – wordt in het West-Vlaams een dibbe genoemd. Ook dibbaard wordt wel eens gebruikt.

Sibbeduttes en zurkeltrutten

In West-Vlaanderen hoor je ook wel eens woorden als sibbedutte, zubbeditte, sibbeditte, subbedutte en zurkeltrut om een kwezelachtige vrouw te benoemen. Zurkeltrut is zelfs ooit gekozen als mooiste West-Vlaamse woord. Zurkeltrut betekent vooral ‘oude zeur’. Het is een samenstelling van trut met het werkwoord zurkelen dat ‘zeuren’ betekent. Zurkelen is een frequentatief, een herhalingswerkwoord van het Middelnederlandse surken dat ‘krassende, piepende geluiden voortbrengen’ betekent. De betekenis evolueerde naar ‘tobben, piekeren, zeuren’. De zubbedittes en varianten zouden afleidingen kunnen zijn van zebedeus. Zebedeus was de vader van de apostelen Jacobus en Johannes, maar wordt nu tegenwoordig vaak in de betekenis ‘sullig persoon, onnozele hals’ gebruikt. De verklaring voor deze betekenis is te vinden in het Bijbelverhaal waarin de apostelen Zebedeus tijdens het werk verlaten om Jezus te volgen, zonder dat Zebedeus zich hiertegen verzet.Een sibbedeetje kon in het gebied waar ook dibbe bekend was gemakkelijk verbasteren tot zibbedibbe, zibbeditte, subbedutte enz.

Femelen

Elders in het taalgebied vind je afleidingen van femelen, dat onder andere ‘schijnheilig doen’ betekent. Oorspronkelijk betekende dit werkwoord ‘vlas of hennep plukken’, naast ‘nutteloos werk doen’. Het is een afleiding van fimele, femele ‘hennepplant’, dat via het Frans ontleend is aan het Latijnse femella, verkleinwoord van femina ‘vrouw’. De betekenisontwikkeling verliep wellicht als volgt: ‘hennep plukken’ > ‘friemelen met de vingers’ > ‘nutteloze werkjes doen’ > ‘nutteloze praatjes verkopen’ > ‘schijnheilig doen’. Femelen heeft ook nog andere betekenis gehouden in de dialecten. In de Database van de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten vind je volgende betekenissen: huichelen, vleien, flikflooien, een hond aanhalen, fluisteren, prevelen, traag praten en binnensmonds praten

Pilaarbijter

Het woord dat je het vaakst hoort in de dialecten is kwezel, het standaardtaalwoord. Kwezel is afgeleid van het werkwoord kwezelen dat al in het zestiende-eeuwse woordenboek van Kiliaan voorkomt in de betekenis ‘‘onbeduidende dingen met ernst behandelen’. Etymologische woordenboeken noemen het een klankwoord. Ook woordgroepen met als eerste deel heilige gevolgd door boontje, treesje, beeldje of gewoon vrouw komen sporadisch voor. Dergelijke vrouwen gedragen zich immers vaak heiliger dan de paus. Dat ze verknocht zijn aan de kerk, blijkt uit woorden als pilaarbijter, ook bekend in het Standaardnederlands. Begijn en non worden eveneens gebruikt om kwezels te benoemen.


Meer lezen

Ga naar de inhoud