Categorieën
Uit de streek

snurk

Plag, fichu en snurk: dialectwoorden voor de omslagdoek.

Februari is dit jaar relatief warm, maar staat normaal wel bekend als een winterse maand. Soms is het dan nog heel koud buiten met sneeuw en ijzel. Het is ook de maand waarin velen naar de bergen trekken om te gaan skiën. Op die koude dagen hier en in de skioorden duffelt iedereen zich goed in met een warme trui, dikke sokken, handschoenen en een muts. Vroeger droegen vrouwen ook wel een snurk, een omslagdoek, een soort grote driepuntige sjaal die over de schouders werd gedragen. Er bestaat veel variatie in de soorten omslagdoeken: wollen of zijden, geruit of effen, met of zonder franjes … En even zoveel verschillende dialectwoorden, zoals snurk. Waar komt de benaming snurk vandaan, waar wordt ze gebruikt en welke andere dialectwoorden bestaan er om een omslagdoek te benoemen?

Volendammer dames met wollen omslagdoek (foto: publiek domein)

Snurken en plaggen

In een klein gebiedje in Vlaams-Brabant wordt de omslagdoek snurk genoemd. Maar met snurken ‘geluid maken tijdens het slapen’ heeft die naam weinig te maken. De herkomst zoeken taalgeleerden in het Nederduitse Snirre of het Hoogduitse Schnirre wat ‘strik’ of ‘lus’ betekent. Een doek dus die je met een strik of lus om je heen drapeert. Soms denkt men ook aan verwantschap met het Nederlandse woord snoer, dat afgeleid is van een werkwoord dat ‘draaien’ betekent. 

In Limburg wordt plag gebruikt om de omslagdoek te benoemen. Een plag is een ‘lap’ en wordt er gebruikt om een doek, een lap stof en dus ook de omslagdoek te benoemen. Plag is trouwens ook blijven hangen in de naam voor de Limburgse zakdoek maalplag waarin maal ‘zak in een kledingstuk’ betekent.

Snuit- en neusdoeken

In heel wat Zuidelijk-Nederlandse dialecten heet de omslagdoek trouwens neusdoek. En dat is net als maalplag de naam om een kleinere doek te benoemen waarmee je je neus kunt snuiten. Oorspronkelijk was het de naam om de grotere doek te benoemen die je om de hals droeg. Na het ontstaan van de kleinere neusdoek om je neus te snuiten, ontstond halsneusdoek naast zakneusdoek. De taalgebruiker wou immers verschil maken tussen de kleine zakdoek en de grotere omslagdoek. Later zijn die woorden weer verkort tot halsdoek en zakdoek. Taalgebruikers willen namelijk ook het liefst zo beknopt mogelijk communiceren. In Oost-Vlaanderen heet de omslagdoek snuitdoek, vaak uitgesproken als snuidoek. Dat gebeurt vooral waar neusdoek in gebruik is om de kleinere lap te benoemen. Een beetje homonymievrees dus. Twee dezelfde woorden voor één voorwerp, dat wil de dialectspreker liever niet.

Omgooiertjes

Her en der hoor je omslagdoek, halsdoek of schouderdoek, standaardtaalwoorden die ook in de dialecten gebruikt worden: je slaat de doek om je hals of je schouders. Het Brabantse en Limburgse fichu hoort hier eveneens thuis. Het is ontleend aan het Franse ficher dat ‘uitslaan, gooien’ betekent. Letterlijk is de fichu dus iets dat snel wordt omgegooid, een omslagdoek dus.

Op zijn falie krijgen

Falie hoor je in Noord-Brabant. Het is ontleend aan het Oudfranse faille wat ‘fout’ of ‘gebrek’ betekent. Falie verwijst dus naar textiel met losse mazen. Misschien ken je dit falie van iemand op zijn falie geven of op zijn falie krijgen ‘iemand een pak slaag geven’ of ‘een pak slaag krijgen’. Vergelijk met iemand de mantel uitvegen met de gelijkaardige betekenis ‘iemand berispen’. De verwijzing naar de stof, vind je verder in Brabantse en Limburgse dialecten waar het Franse foulard wordt gebruikt voor lichtere zijden of katoenen halsdoeken. Foulard is afkomstig van het Provençaalse foulat, afgeleid van het werkwoord fouler ‘vollen’. Een foulard is dus letterlijk een gevolde (vervilte) lap.

Perzische wevers

Vandaag dragen de meeste mensen een sjaal, die in tegenstelling tot de oudere omslagdoek, langwerpig is. Zowel in de standaardtaal als in de dialecten heet dit kledingstuk sjaal, maar wist je dat dit woord uit het Perzisch komt? Sjaal is via het Engelse shawl of het Franse châle, ontleend aan het Perzische sjāl via een verslag van Ibn Baṭṭūṭa (1304-1377). Die Noord-Afrikaanse wereldreiziger beschreef in zijn reisverslag de Indische stad Shāliāt of Chalyat waar stoffen gemaakt werden die de naam van de stad kregen. Waarschijnlijk vergiste hij zich en heette de stof niet Chalyat zoals de stad, maar werd er verwezen naar de weversgemeenschap. Die werd namelijk shlliya genoemd, afkomstig van shalika dat ‘wever’ betekent in het Sanskriet. Anderen zien de herkomst van het Perzische sjāl in śavala- dat in het Sanskriet ‘bontgekleurd’ betekent, een verwijzing naar de kleurrijke stoffen die gemaakt werden in India en naar Engeland vervoerd werden waar ze als sjaals werden gedragen.

Pelgrimstas

In verschillende dialecten wordt ook wel sjerp of sjarp gebruikt. Dat woord is via vele omwegen afgeleid van het Latijnse scirpa ‘een uit biezen gevlochten tas’. In het Oudfrans werd het woord gebruikt om een pelgrimstas te benoemen, een gevlochten schoudertas waarvan de draagriem dwars over de schouders of romp hing. Later werd het woord gebruikt voor de diagonale draagriem zelf en zo kreeg het uiteindelijk de betekenis van een stoffen of zijden band of lint en later die van een wollen sjaal of das, of een omslagdoek.


Meer lezen