Categorieën
Uit de streek

stevel

Stevels, gamaschen, strampen en botten: dialectwoorden voor de laars.

De aprilse grillen zijn heel nat dit jaar: regen, regen en nog eens regen. Geen weer om een hond door te jagen. Als je toch buiten wilt, heb je een goede regenjas en een paar hoge stevels nodig. Stevel is een Limburgs woord voor laars, zoals je kunt zien op de dialectkaart van de Database van de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten. Waar komt het woord stevel vandaan en welke synoniemen bestaan er in de Zuidelijk-Nederlandse dialecten voor laarzen?

Dialectkaart laars in de Database van de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten (DSDD)

Stievels en stiebels

Limburgers en andere oostelijke dialectsprekers dragen stevels of stievels. Je herkent er het Duitse woord Stiefel ‘laars’ in, maar toch is stevel niet ontleend aan het Duits. Alles wijst in de richting van het Frans, dat in de 12e eeuw al estival ‘laars, schoen’ kende, afgeleid van estive ‘been’. Duitse en Nederlandse dialecten hebben het woord blijkbaar tegelijk als stival /stivel ontleend aan het Oudfrans. Hier en daar hoor je in Vlaanderen ook stiebel, maar dat is een restant uit de oorlog, geleerd van de Duitsers.

Botten en bottinen

Het typische dialectwoord in Nederlandstalig België is botten, zoals ook te horen is in het lied Een heel verschil dat Robert Long en Magriet Hermans ooit zongen over het verschil tussen Nederlands-Nederlands en Belgisch-Nederlands:

Wij zeggen laarzen, de Belg noemt dat botten.
Wij zeggen gekken en zij zeggen zotten.
Laarzen, botten, gekken, zotten…
Das toch een heel verschil?.

Botte is een Frans woord. Maar schijn bedriegt wel eens: eigenlijk is het Nederlands, want het Oudfranse bote was de vrouwelijke vorm van het Nederlandse bot ‘stomp’. Die bote was dus een stompe, grove schoen. Het Engels heeft dat Oudfranse bote bewaard in boots. Het verkleinwoord bottine werd later een ander soort schoen, een stevige hoge schoen met veters. Maar hier en daar wordt het toch wel eens gebruikt om de laars aan te duiden.

Hoos

Laarzen heb je in alle maten en soorten: rubberen laarzen, lieslaarzen, leren laarzen, rijlaarzen, … voor mannen en vrouwen. Het gemeenschappelijke is de hoge schacht. Laars – in het Middelnederlands en in het dialect leerze/lèèze – is het standaardtaalwoord; het is met wegval van de d ontstaan uit lederse, dat zelf een samentrekking is van lederhose. Hoos is een oud woord (en ook nu nog een Limburgs woord) voor ‘beenbekleding, kous’, in dit geval gemaakt uit leer. En zo werd de laars geboren. Dat hoos herkennen we nog in windhoos.

Getten, gamaschen en strampen

Gette en gamasche zijn minder frequent in de dialecten. Het zijn eigenlijk beenkappen en geen echte laarzen. De West-Vlamingen hebben gette uit het Picardisch guète ontleend. Gamasche is vergelijkbaar. De oorspronkelijk betekenis was ‘leer van Gademes van Libië’. Gamasches waren overkousen van wol, laken of fluweel ter bescherming van de kousen die in de laarzen werden gedragen. Het Nederlands heeft het ontleend aan het Duits toen wintersport populair werd, maar de Duitsers hebben het zelf uit het Frans. Een laatste Limburgse woord is stramp, ook al een woord dat oorspronkelijk naar een kous verwijst.


Meer lezen