Studenten van universiteiten en hogescholen in Nederland en Vlaanderen zijn weer gestart met de colleges na een lange zomer. Antwerpse studenten kunnen als ze geen zin hebben om vroeg op te staan weer haagschool houden of doen. Haagschool houden is spijbelen, zoals te zien is op de kaart in de Database van de Zuidelijk-Nederlandse Dialecten (DSDD). Is het woord ook elders bekend? En welke andere woorden zijn er om ‘spijbelen’ te benoemen? Dat is niet alleen te zien op een kaart van de DSDD, maar ook op een kaart van de taalatlas, verschenen in 1958.
Struikgewas
In de Zuidelijk-Nederlandse dialecten zijn nogal wat uitdrukkingen bekend met haag in de betekenis ‘spijbelen’. Haag betekent hier ‘struikgewas’ of ‘kreupelhout’ en niet wat wij tegenwoordig verstaan onder haag of heg: de mooi gesnoeide omheiningen rond onze voortuintjes. Haag verwijst in deze uitdrukkingen naar ‘in de open lucht’. Je kunt dus achter de haag lopen, gaan, zitten en blijven, of achter de hageschool gaan of haagplanten. Hier en daar in Noord-Brabant verbasteren sprekers het woord tot hazenschool houden. In centraal West-Vlaanderen hoor je ook hagemuiten. Het tweede deel van dit werkwoord betekent ‘fluisteren’ en toont aan dat spijbelen vaak in het geniep gebeurt. De haag is soms ook een heg, zoals in het noorden van de beide provincies Limburg: spijbelen is er heg(gen)school houden.
Bosbrossen
Ook de bossen (in het West-Vlaams bussen) verwijzen naar de open lucht. Een bus/bos is een struik of een samengebonden bundel hout. De spijbelaars (de bussenmakers of bussenkappers) maken dus bundels hout in plaats van naar school te gaan. In Frans-Vlaanderen blijft men dicht bij het Frans met faire l’école buissonier. De betekenis is ‘school houden in de open lucht’. Het informele Belgisch-Nederlandse brossen heeft ook al met bossen te maken. Denk aan de klimaatspijbelaars, ofwel de bosbrossers. De Vlamingen ontleenden het waarschijnlijk aan het Waalse brosser, een dialectvariant van brousser. Je herkent er brousse in, wat ‘struikgewas’ betekent. Oorspronkelijk betekende het ‘buiten de paden van het bos lopen’.
Smokkelen
Als je spijbelt, moet je ook wel zorgen dat je niet gezien wordt. Je kan dan de school versteken, de school duiken, de school blind slaan of schooltjeduik spelen. In diezelfde sfeer van zorgen dat je niet gezien wordt, hoort het Vlaamse de school blauwen thuis. Blauwen betekent ‘smokkelen’ en dat gebeurt natuurlijk niet in het openbaar.
Hangjeugd
In het noorden van Oost-Vlaanderen gaan spijbelaars pluimke steken. Dat verwijst naar de kermis. Plezier maken, dus. In het Antwerpse wordt het fatsen en blijven hangen. Het verwijst naar jongeren die wat rondhangen hier en daar. Ook het standaardwoord spijbelen hoort in deze categorie thuis. Het betekende oorspronkelijk ‘rondhangen, rondzwerven’ en werd vooral in Zuid-Holland gebruikt.
Er bestonden heel veel woorden voor spijbelen in een ver verleden zoals te zien is op de kaarten, die hierboven al genoemd werden. Tegenwoordig zal men niet direct meer aan kreupelhout of bossen denken bij het spijbelen. De vraag is of jongeren van vandaag die woorden nog kennen, laat staan gebruiken. Een dialectkaart van nu zou wellicht vooral het verschil tussen het Belgisch-Nederlandse brossen en het standaardtaalwoord spijbelen laten zien.
- Dialectwoorden voor spijbelen in de Database voor de Zuidelijk-Nederlandse dialecten (DSDD)
- Dialectwoorden voor spijbelen in de woordenbanken e-WND en woordenbank.be
- Dialectwoorden voor spijbelen in de etymologiebank
- spijbelen in de kaartenbank.
- De Caluwe, J., V. De Tier, A.S. Ghyselen en R. Vandenberghe (2021). Uit de school klappen. Schoolwoorden in de dialecten. In: Atlas van het dialect in Vlaanderen
- De Jager, A. (1847), ‘Over de verschillende benamingen van het heimelijk schoolverzuim der leerlingen’. In: Archief voor Nederlandsche Taalkunde 1, 185-204
- Van der Sijs, N. (2023), ‘Spijbelen’. In: digitale nieuwsbrief (november 2013) van het Meertens Instituut.