Categorieën
Terug in de taal Uncategorized

botertand

Botertanden, lekkertanden en lekkerbeetjes laten het zich goed smaken.

Elk jaar op 12 mei vraagt de Nederlandse Vereniging voor Parodontologie  – dat is de wetenschap die zich bezighoudt met het ontstaan, herkennen, voorkomen en genezen van ziekten van het tandvlees en de tandkassen – aandacht voor gezond tandvlees. Zij doet dat met de campagne ‘Roze en Krachtig is Prachtig’. 

Twee keer per dag je tanden poetsen, regelmatig flossen en twee keer per jaar een bezoek brengen aan een tandarts of mondhygienist. Als je je aan deze richtlijnen houdt, is de kans groot dat je tandvlees gezond is en je boventanden en ondertanden stevig verankerd zijn. Dus ook je botertanden! Botertanden? 

Voortand

De tanden uit het gebit die het meest in het oog lopen zijn de voortanden. Een andere benaming voor deze grote en brede tanden is botertanden. Deze staan vóór in de mond “om de spijse eerst te ontfangen”, zoals de medicus Johan van Beverwijk (1594-1647) schreef. In de bekende spreekwoordenverzameling van Pieter Jacob Harrebomée staat zijne botertanden zijn uitgevallen. Deze uitdrukking betekent dat de goede dagen voor iemand – dat wil zeggen de dagen waarop hij smulde van lekker eten – voorbij zijn. 

Verkleurd?

Waar botertand vandaan komt, staat niet met zekerheid vast. De Engelse tegenhanger van het WNT, The Oxford English Dictionary (OED) geeft als mogelijke verklaring dat deze tanden verondersteld werden om een leidende rol te spelen bij het proeven van voedsel. Nog volgens de OED wordt butter tooth in het Engels nu soms ook wel gebruikt ter aanduiding van geelverkleurde tanden.

Lekkertand

Wat echter ook kan, is dat botertand oorspronkelijk een schertsende naam is geweest, net als lekkertand. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) is dit ‘een tand die op lekker eten gesteld en kieskeurig is’. Vandaar ontwikkelde het woord zich tot de betekenis ‘zucht tot lekker eten, kieskeurigheid’. Het woord komt in de 16e eeuw ook in gebruik om iemand aan te duiden die een lekkere tand heeft, met andere woorden een smulpaap of lekkerbek. Het hiervan afgeleide werkwoord lekkertanden betekent dan ook ‘smullen’. 

Smulpaapvarianten

Een middeleeuwse voorloper van de lekkertand in de betekenis ‘smulpaap’, is de lekkerkeel. De eigenlijke betekenis van dit woord is ‘iemand wiens keel lekker is’, maar het zal duidelijk zijn dat hiermee iemand bedoeld wordt die belust is op lekker eten en drinken. Andere Middelnederlandse woorden met de betekenis ‘smulpaap’ zijn lekkerbeetje, lekkertong en lekkermens. Vanaf de 17e en de 18e eeuw krijgen we ook woorden als lekkerbakhuislekkerbakkes, lekkermond, lekkermuil en het nog altijd gangbare lekkerbek. 

Van lekker hapje tot lekkerbekje

Het oudste citaat in het WNT bij lekkerbek ‘iemand die van lekker eten houdt’ dateert van 1732. Uit aanhalingen bij andere lemma’s blijkt dat het woord zelf echter al in het begin van de 17e eeuw voorkomt, maar dan in de algemene betekenis ‘lekker hapje’. Vandaag de dag kennen we die algemene betekenis niet meer, maar wordt het woord nog uitsluitend gebruikt ter aanduiding van gefrituurde witvis, een vishapje dat pas in 1925 – door vishandelaar Anton Visser – als iets nieuws werd aangeprezen.


Meer lezen