Categorieën
Terug in de taal

krankzienig

Op de Internationale Dag van de Blindengeleidehond staan we stil bij verouderde benamingen voor blind en slechtziend.

Elk jaar vieren we op de laatste woensdag van april de Internationale Dag van de Blindengeleidehond. De dag is in het leven geroepen om deze goed opgeleide, trouwe viervoeters in het zonnetje te zetten. Dankzij hun inzet stellen zij hun baasjes in staat veilig de weg te vinden in het almaar drukker wordende verkeer.

Om in aanmerking te komen voor een blindengeleidehond moet een visueel beperkt persoon blind of zeer slechtziend zijn. Wanneer iemands gezichtsscherpte minder dan 30% is, dan spreken we van een slechtziende. De term blind is van toepassing op mensen die een gezichtsvermogen onder de 5% hebben. In lang vervlogen tijden werden dergelijke percentages nog niet gebruikt, maar er bestonden wel verschillende woorden om visueel beperkte mensen aan te duiden. Sommige bestaan al heel lang, andere kennen we niet meer.

Man met blindenstok in Tokyo [bron: Wikimedia Commons]

Donker

De oudste papieren heeft het woord blind. Het komt al in de 10e eeuw voor in het Nederlands. In de betekenis ‘duister’ zien we het daar als eerste deel van de niet meer bekende plaatsnaam Blindheim. Bewijsplaatsen van de nog altijd bestaande betekenis ‘niet kunnende zien’ zijn vanaf de 13e eeuw te vinden. Beide betekenissen – ‘duister’ en ‘niet-ziend’ – zijn ook verenigd in het bijvoeglijk naamwoord donkel of donker. Tot in de 13e eeuw gaf de combinatie donkere ogen aan dat een mens blind was; over de kleur van iemands ogen zei het niets.

Staar

Uit de middeleeuwen dateert het woord stekeblind, dat ‘volslagen blind betekent’. Het eerste deel steke– is bedoeld om het tweede deel te versterken. Hiermee vergelijkbare versterkingen zijn het oudere stek- in stekblind, stik– in stikdonker (en stikblind) en stok– in stokoud, stokdoof (en verouderd stokblind, stokdonker). De 16e-eeuwse woordenboekmaker Kiliaan meende dat stekeblind een gevolg was van het uitsteken van iemands ogen, maar die verklaring zien taalkundigen tegenwoordig als volksetymologie.

Al in de 13e eeuw is ook stareblind in gebruik om aan te geven dat iemand geheel en al blind is. Het eerste deel van deze samenstelling zou het bijvoeglijk naamwoord stare of staar ‘strak, starend’ kunnen zijn, maar over het algemeen wordt aangenomen dat het hier verwijst naar het zelfstandig naamwoord staar als naam van de oogziekte, waarbij het oog een zekere starheid kent.

Zwak

Anders dan de tot nu toe besproken woorden heeft het laatste woord uit deze Terug in de taal betrekking op iemand die niet volledig blind is: krankzienig ‘zwak van gezicht’ (vergelijk krankzinnig, ‘zwak of ziek van zinnen’). Het komt voor in een 15e-eeuwse tekst waarin gesproken wordt over Longinus van Caesarea, de Romeinse soldaat die volgens de overlevering met een speer de zijde van Jezus doorboorde, zich bekeerde tot het katholieke geloof en later heilig werd verklaard:

Och het mach wesen, dat se (de Joden) den ridder wijsden mit vingeren, waer hi den speer (in het lichaam van Christus) setten solde, want men ghemeenliken secht dattet Longinus was, die crancsienich of blint van ghesichte was

Het is jammer dat dit bijzondere woord uit het Nederlands verdwenen is. Zou het mogelijk zijn krankzienig te herintroduceren? In de figuurlijke betekenis ‘behept met een verkeerde zienswijze, geen oog hebbend voor’ is het een fraai en aansprekend alternatief voor het bijvoeglijk naamwoord blind.


Meer lezen