In de haven van Rotterdam vormen jongeren die gesmokkelde drugs uit containers halen een groot probleem. Bij deze zogenoemde uithalers gaat het meestal om minderjarige jongens uit kwetsbare gezinnen die denken zo snel geld te verdienen. Voor een in hun ogen fiks maar in feite betrekkelijk klein bedrag lopen zij een groot risico tegen de lamp te lopen. Aanvankelijk bestond de straf voor uithalen uit een geldboete van 95 euro, maar omdat de afschrikwekkende werking daarvan gering was en sommigen vaker dan eens zich als onbevoegde op een haventerrein bevonden, kan aan veelplegers tegenwoordig ook een gevangenisstraf van 1 of 2 jaar opgelegd worden.
Een gewaarschuwd mens
Het woord uithaler in de betekenis ‘crimineel die drugs uit een havencontainer haalt’, is een jong woord, dat volgens het Woordenboek van Nieuwe Woorden in 2015 voor het eerst in het Nederlands is aangetroffen. Een persoon die eveneens in een kwaad daglicht staat, is de uitstrijker. Bij hem moest je op je tellen passen, want die aanduiding was van toepassing op een bedrieger. In 1619 gaf R. Verstegen zijn Characteren uit, een boek waarin hij verschillende mensen – naar eigen zeggen op scherpzinnige wijze – karakteriseerde. Over de uitstrijker merkt hij het volgende op:
De Character van eenen Wtstrycker. Hy is seer nae maeghschap van eenen dief en van de selfste compositie, te weten, van onrechtveerdigheyt ende gierigheydt (Character XLIX)
En in een zestiende-eeuwse Nederlandse vertaling van het Liber vagatorum wordt de goedgelovige lezer gewaarschuwd voor muzikanten en dobbelaars die van de ene naar de andere herberg trekken, want zij zijn niets anders dan “wtstrijckers ende schalcken”. Omdat we bij een schalk tegenwoordig vooral denken aan iemand die op grappige wijze plaagt, zal de uitstrijker vast ook niet zo veel kwaad in de zin hebben. Maar schijn bedriegt. Tot in de zeventiende eeuw was de schalk een zeer onaangenaam mens: het ging om ‘een gewetenloos persoon’ en ‘een sluw, listig persoon’. Zo grappig was hij toentertijd dus nog niet.
Verouderd en gewestelijk
Het woord uitstrijker is afgeleid van uitstrijken. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) onderscheidt maar liefst 25 verschillende betekenissen bij dat werkwoord. Vijftien ervan hebben het predicaat verouderd gekregen, waaronder die van ‘bedriegen’. De kans om een van de tien overige betekenissen tegen te komen is overigens ook klein: vaak is het gebruik ervan beperkt tot een bepaalde plaats of regio. De gratis versie van de online Van Dale geeft slechts één betekenis, namelijk ‘uitsmeren’.
Gezondheidsonderzoek
Die betekenis ligt ten grondslag aan het uitstrijkje, de verkleinvorm van uitstrijk, dat op zijn beurt een verkorting is van uitstrijkpreparaat. Dat is een dun uitgestreken laag met micro-organismen of weefselcellen dat microscopisch wordt onderzocht voor gezondheidsonderzoek. Meestal denken we daarbij aan het zogeheten vaginale uitstrijkpreparaat – in deze combinatie in Delpher voor het eerst aangetroffen in 1950. Maar een uitstrijkpreparaat kon ook worden gebruikt om bijvoorbeeld bloed te onderzoeken op de aanwezigheid van malariaparasieten, zoals blijkt uit een tijdschriftartikel dat al in 1905 verscheen.
Zou er al een naam bestaan voor iemand die uitstrijken maakt? Nu de betekenis van ‘bedrieger’ verouderd is, kan de uitstrijker misschien zijn leven beteren en na vele eeuwen alsnog een tweede kans krijgen.
- schalk in het Middelnederlandsch Woordenboek (MNW), in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), in het Algemeen Nederlands Woordenboek (ANW)
- uithaler in het WNT, in het Woordenboek van Nieuwe Woorden (WNW)
- uitstrijker in het WNT
- uitstrijken in het MNW, in het WNT
- uitstrijk, uitstrijkje, uitstrijkpreparaat in het WNT